woensdag 4 december 2013

Au 't is me wat.

Met trillende handen bel ik het 06 nummer van de kinderpsychiater. Gelukkig zag hij mijn oproep op twitter “Spoed; mag ik je bellen”.  Zonder zich af te vragen wat er speelt, geeft hij zijn 06 nummer. Eenmaal aan de telefoon leg ik uit dat onze zoon spoorloos is en suïcide wil plegen. Zestien is hij. In de war, autistisch en doodongelukkig.

De regering is op dit moment druk doende om de kinder- en jeugdpsychiatrie over te hevelen naar de gemeentes. Een transitie waarvan men verwacht dat  er een normaliserende werking van uit gaat. Men verwacht dat veel kinderen binnen de hulpverlening met structuur, een goed ontbijt en veel liefde zijn te helpen en de problemen daarmee zijn op te lossen. Met het schaamrood op mijn kaken moet ik bekennen dat ik ook zo dacht. En daarmee heb ik onze zoon afschuwelijk te kort gedaan. We hebben hem ernstig overvraagd en te weinig oog en oor gehad voor de handicap die hij heeft.
Wars van medicalisering en medicatie stelden wij eisen aan onze zoon die hij niet waar kon maken. De lat lag niet hoog maar wel op een niveau dat te hoog was voor hem.

Wanneer ik als moeder al niet goed kan inschatten wat goed is voor onze zoon, hoe kan ik dan verwachten dat een buitenstaander/gemeente-ambtenaar  dat wel kan?  Oprecht dacht ik dat ik het juiste deed. Niet aanstellen, hup, gewoon die maatschappij in. Medicijnen? Die zijn voor zieke kinderen, niet voor kinderen met autisme.
Pas toen het mis ging, kwam ik tot bezinning.

De telefoon gaat, inmiddels is het 22:00 uur en is onze zoon nog steeds niet gevonden. De kinderpsychiater belt om te informeren. Hij raadt aan de politie in te schakelen. Ik volg het advies op en de melding wordt door de politie terecht uiterst serieus genomen. Direct word ik doorgeschakeld naar de meldkamer en moet ik het signalement doorgeven. “Sterkte mevrouw”, hoor ik aan de andere kant van de lijn. Ondertussen loopt het huis weer vol met de mensen die zochten. Nog niet gevonden. De kinderpsychiater belt om te vragen of hij al thuis is. “Nee, nog steeds niet”. Het wordt koud buiten, het duurt te lang. De zorgen nemen toe. Eindelijk duikt hij tegen 23:20 uur op in de tuin. Levend. Niet omdat hij het wil maar omdat het zo liep. Steenkoud, in de war en hartverscheurend eenzaam staat hij voor mij. Mijn grote zoon. Mijn vlees en bloed waar ik zo zielsveel van hou.

Opgelucht kan ik de kinderpsychiater melden dat onze zoon terecht is. Samen spreken we het beleid af. Opwarmen en lekker in bed stoppen. De volgende ochtend wil hij onze zoon zien.  Wel belt hij nog het vergiftigingscentrum om te checken of er geen gevaar is.  
De volgende dag kon hij bij de kinderpsychiater terecht en deze gaf hem een middel om de onrust te remmen. Het helpt wonderwel. Ons kind voelt zich nu, een week later, beter. Hij is er nog lang niet maar het gaat weer.
Dankbaar ben ik de kinderpsychiater die ons door die avond loodste. Hij handelde niet vanuit winstbejag maar vanuit zijn passie voor zijn patiënten. Belangeloos offerde hij zijn vrije avond op.  Stel dat dit een jaar later was gebeurd. Wie had dan de broodnodige ondersteuning geboden?
Natuurlijk zal er een groep zijn waarbij best wat minder hulp ingezet kan worden.  Maar in dit soort gevallen is acute en hoogwaardige hulp onmisbaar. Daarom vind ik het als geschrokken ouder riskant om het bezuinigingsmes te zetten in deze tak van zorg.



http://www.petitiejeugdggz.nl/petitie/